Het is belangrijk tijdens de pooltochten om de posten te kunnen vinden. Hiervoor moet je natuurlijk verstand hebben van de verschillende manieren om de weg te vinden. Hieronder worden de belangrijkste manieren uitgelegd.
Het belangrijkste om te weten bij het kaartlezen is dat een kaart op schaal is gemaakt. Het is natuurlijk niet mogelijk een terrein op ware grootte op een kaart af te beelden. Alle kaarten geven het terrein dus verkleind, ofwel op schaal, weer. Is de schaal 1:25.000 (lees één op vijfentwintigduizend), dan wil dat zeggen: 1 cm op de kaart is in werkelijkheid 25.000 cm (ofwel 250 meter). Mocht je dus een tocht krijgen met een kaart dan kan je een beetje uitrekenen hoe ver je moet lopen.
Omdat de kaart op schaal is en dus verkleind zijn er symbolen die aangeven wat er in de omgeving te vinden is. (afbeelding 1) Deze symbolen vind je in de legenda. Het is handig om de veelvoorkomende symbolen uit je hoofd te leren, maar hiernaast vind je ook nog een overzichtje wat je altijd kunt gebruiken. Op een gekleurde kaart betekenen de kleuren ook wat. Zo is water altijd blauw, bos altijd donkergroen, weiland lichtgroen en heide roze.
De hoogte van een heuvel is lastig weer te geven op een kaart, omdat een kaart altijd plat is. De hoogte wordt weergegeven met hoogtelijnen. (afbeelding 2) Dit zijn cirkels op de kaart met een getal.Het getal geeft aan hoe hoog of hoe laag de punten liggen. Zo kan je zien of je een steile heuvel op moet of dat je gedurende een langere tijd omhoog moet lopen.
Met een kompas kan je op een heleboel manieren de weg vinden. Bij een kompas staan niet alle windstreken genoemd. Het kompas is daar te klein voor. Noord, oost, zuid en west worden genoemd en daarnaast is het kompas opgedeeld in 360 gelijke delen. Elk deel noemen we een graad, wat ook wel weergegeven wordt met een °. Het noorden is nul graden of 360 graden. Op 90° volgt het oosten, op 180° het zuiden en op 270° het westen.
Als we het kompas normaal gebruiken en dus met de klok meegaan, dan noemen we dit oost-om. Er staat dan bijvoorbeeld dat je 240° oost-om moet lopen. Als er staat dat je west-om moet gaan we tegen de klok in.
Er zijn in totaal vier manieren waarop je jouw kompas kan gebruiken. We noemen dat de vier kompashandgrepen.
Kompashandgreep 1
Deze handgreep gebruik je om een op de kaart uitgezette richting over te nemen op het kompas. Je doet dit door het noorden op het kompas op te zoeken en dan de bovenkant van de kaart richting het noorden te leggen. De bovenkant van een kaart is namelijk altijd het noorden. De tweede stap is een lijn trekken tussen het beginpunt en eindpunt en daar het kompas langs leggen. Vervolgens draai je net zolang de kompasroos totdat de rode pijl tussen de twee streepjes valt. Je weet dan in welke richting, namelijk op hoeveel graden, het eindpunt ligt.
Kompashandgreep 2
De tweede handgreep is precies het tegenovergestelde. Hierbij krijg je een aantal graden en moet je uitzoeken waar dat op de kaart is. Je legt weer eerst de kaart op het noorden. Daarna draai je de kompasroos op het goede aantal graden en leg je deze bij het beginpunt. Je beweegt daarna het gehele kompas over de kaart totdat de rode pijl tussen de twee streepjes valt. Je weet dan in welke richting je moet lopen. Vaak krijg je ook een aantal meters of kilometers dat je moet lopen, daarmee kan je dan het precieze eindpunt opzoeken.
Kompashandgreep 3
Deze handgreep noemen we ook wel kompasschieten. Je staat zelf op het beginpunt en je wil weten in welke richting het eindpunt ligt, bijvoorbeeld een kerk in de verte. Je houdt je kompas gericht op dit eindpunt en draait de kompasroos totdat de rode pijl tussen de twee streepjes is. Je kan dan aflezen op hoeveel graden dit eindpunt ligt. Deze kompashandgreep wordt ook gebruikt bij het schetsen.
Kompashandgreep 4
Ook deze handgreep valt onder het kompasschieten. Je krijgt een aantal graden en daar moet je heen lopen. Jij staat op het beginpunt en schiet het eindpunt. Dit doe je door het aantal graden te draaien op de kompasroos. Daarna draai je zelf in een rondje totdat de rode pijl tussen de twee streepjes valt. De kant die je dan opkijkt is de kant die je op moet lopen.
Op een kaart heb je naast een heleboel andere informatie ook lijnen die de kaart in vierkanten verdeelt. Deze lijnen lopen van west naar oost en van noord naar zuid. Alle lijnen hebben een bepaald cijfer gekregen, zodat we kunnen werken met coördinaten. Als je wil weten waar een coördinaat op de kaart ligt gebruik je de kaarthoekmeter. (afbeelding 3) De eerste cijfers van het coordinaat geven aan in welk vierkant het coördinaat ligt. De laatste cijfers gebruik je om de precieze plek te bepalen.
Een voorbeeld: het coördinaat is 181.45/401.30. Dit betekent dat het eindpunt in het vierkant ligt aan de rechterkant van 401 en boven 181. Je legt je kaarthoekmeter in de linkeronderhoek van dit vierkant en kies je de goede maat. Daarna ga je eerst het huisje in, dus 45 opzij op de liniaal op de kaarthoekmeter. Daarna ga je het trappetje op, dus 30 omhoog met de liniaal op de kaarthoekmeter. Zo krijg je de precieze plek waar je heen moet.
Een nieuwere manier om te werken met coördinaten is de GPS. Dit is een apparaatje waar je speciale GPS-coördinaten kunt invullen om jouw eindpunt te vinden. De GPS wijst je dan de weg. Elke GPS werkt anders, dus voor je op stap gaat met de GPS moet je er altijd voor zorgen dat je precies weet hoe je coördinaten moet invoeren en daarna de weg kunt vinden.
De kompasfunctie op de GPS werkt daar het best voor. Een GPS geeft ook het aantal meters dat je nog moet lopen weer. Dat is heel leuk, omdat je precies weet hoever je moet lopen. Hou er wel rekening mee dat het hemelsbreed is. De GPS houdt geen rekening met wegen, je moet dus soms even afwijken van de richting om daarna weer de goede richting in te gaan .
Er zijn een heleboel verschillende routetechnieken die je kunt krijgen als je een tocht loopt. Hieronder worden er een aantal beschreven van makkelijk naar moeilijk.
Routebeschrijving
Zoals het woord al zegt wordt de route beschreven. De routebeschrijving vermeldt aan de hand van markante punten langs de route (boerderijen, huisnummers, paddenstoelnummers, overwegen, straatnamen, enz.) de te volgen weg. De routebeschrijving is de meest eenvoudige routetechniek.
Kruispuntenroute
Bij deze routeaanduiding worden de kruispunten, splitsingen en zijwegen getekend. Een pijl geeft aan welke kant je op moet. De schetsjes zijn genummerd en je moet die kruispunten in die volgorde lopen.
Bolletje-pijltje
Deze techniek lijkt erg op de kruispuntenroute, alleen krijg je iets minder informatie. Bij deze techniek worden de zijwegen weergegeven met een streepje. Het bolletje geeft aan van welke kant je komt, de pijl geeft aan welke weg je in moet.
Smileyroute
Bij een smileyroute krijg je gezichtjes waarvan de ogen jou de richting wijzen. De ogen wijzen in een bepaalde richting en die kant moet jij op. Je weet dus niet hoe het kruispunt eruitziet, je weet alleen welke kant je op moet. Bij een smileyroute wordt elk kruispunt beschreven.
Fotoroute
Bij een fotoroute krijg je foto’s van de kruispunten. Aan de hand van deze foto’s kan je zien welke kant je op moet. Er kan een leiding opstaan die de weg wijst, maar het kan ook zijn dat er een pijl staat of dat een bepaald pad gefotografeerd is, waar je dan in moet. Het belangrijkste is dat je de foto en het kruispunt heel goed bestudeerd. Dan moet het wel goedkomen!
Knopenroute
De knopenroute kan je op papier krijgen, maar ook kan je een touw meekrijgen met knopen of bijvoorbeeld een dropveter met knoopjes. Elke knoop is een kruispunt.
Het aantal knopen dichtbij elkaar geeft aan welke kant je op moet. Je krijgt altijd een legenda bijvoorbeeld deze: 3 knopen dichtbij elkaar = linksaf, 2 knopen dichtbij elkaar = rechtsaf en één knoop = rechtdoor.
Stripkaart
Bij een stripkaart krijg je een route zoals hiernaast. De weg die je niet in moet wordt weergegeven door streepjes links of rechts van de lijn. De lijn zelf is de weg waarop je loopt. Bij de stripkaart begin je altijd onderaan. Op elk kruispunt kijk je welk pad je niet in moet, dat staat namelijk getekend. Het andere pad ga je dan wel in.
Kompasroute
De kompasroute bestaat uit meerdere kompasrichtingen en afstanden. Dus je loopt een gegeven aantal meters in een bepaalde richting en gaat daarna over in een andere richting met een bepaalde afstand. Het kan ook zijn dat je geen afstanden krijgt, maar gewoon op elk kruispunt opnieuw de richting moet bepalen. Dit kompasschieten doe je volgens de vierde kompashandgreep.
Kruispeiling
Je krijgt bij een kruispeiling over het algemeen vijf coördinaten één waar je bent en met de andere vier bepaal je waar je heen moet. Je zoekt eerst het punt op waar je bent. Dat is het beginpunt. Om het eindpunt te bepalen gebruik je de andere vier coördinaten. Je zoekt deze allemaal op en zet een stip. Daarna trek je lijnen tussen deze coördinaten. Je krijgt dan vanzelf een punt waar deze lijnen elkaar kruisen. Dat is het eindpunt.
Oleaat
Dit is een meestal op doorzichtig papier getekend aantal wegen die samen de route vormen. Het kan zijn dat alleen de weg die je loopt getekend is of dat je toch kleine stukjes zijweg ziet zoals hiernaast. Als je een doorzichtig papier hebt, krijg je er vaak een kaart bij en kan je zo het begin- en eindpunt opzoeken. Het kan ook zijn dat je alleen een oleaat krijgt. Hierbij kun je met de schaal en het kompas bepalen hoeveel meter je in welke richting moet lopen. Hiervoor gebruik je de eerste kompashandgreep.
Blinde kaart/vlek
Bij deze routetechniek krijg je een kaart waar het beginpunt en eindpunt op te zien zijn, maar daartussen is de kaart donker gemaakt. Soms is het maar een klein stukje en kan je door wegen door te trekken de route bepalen. Vaak is het zo dat je een kompasrichting moet uitzetten met behulp van de eerste kompashandgreep.
Vlieglijn
Een vlieglijn is eigenlijk een streep tussen A en B. Daarnaast krijg je ook nog een schaal en een noordpijl. Daarin lijkt de vlieglijn een beetje op het oleaat, alleen heb je bij deze routetechniek geen idee hoe de wegen lopen. Om jouw richting te bepalen, gebruik je ook hier de eerste kompashandgreep.
Schiet vanuit A de weg die je in wilt slaan, bepaal de afstand van de gevolgde weg en teken deze in op/rond de gegeven vlieglijn. Sla je een andere weg in dan doe je dit weer. Uiteindelijk krijg je de gevolgde route tussen A en B.